Carpe diem

30 mei, 2008


Even door Ommen. Een aardig stadje. Vanwege de Regge. Vanwege de Vecht. Vanwege de bomen. Die prachtige acacia’s. Nou ja, Robinia’s. Robinia pseudo-acacia. Die heerlijke schors. Ruw, gegroefd, gerimpeld. Een beetje meidoornachtig, maar dan intenser. Aan de Hammerweg, daar staan ze. Telkens als ik daar rij, wil ik er even tegenaan zitten. De volgende keer doe ik dat. Even de rug schuren, zoals Baloo. The bare necessities…   

Ik ben gek op bomen. Vind ze allemaal heerlijk en geweldig. In de Wolden staan er nogal wat die de monumentale status hebben bereikt. In mijn woonbuurt veelomvattende eiken. Die groet ik altijd, als ik er langs loop. Bewonder ze, om hun vorm, hun grootsheid, hun onaantastbaarheid. Ze staan er gewoon, waar ze staan. Laten alle weer over zich heen komen, zonder zich te (kunnen) verzetten. Zonder erbij na te (kunnen) denken. Maar - klopt het dan wel wat Descartes zegt: ik denk, daarom ben ik. Een boom kan niet denken, en zou dus niet zijn? Mijn conclusie is een andere: al dat denken en (druk) doen is niet nodig om waarachtig te zijn…  

Inmiddels wuift Veenpluis me tegemoet, en zie ik Valeriaan opduiken langs slootkanten. Fluitekruid bemant de bermranden, en in het water verblijden Gele lis en dito plomp mijn hunkerend hart. Wilde kamperfoelie geurt de dag roze, Vlier tovert er een roomwitte toef op. Sint Janskruid komt eraan, Bijvoet staat klaar, en Gewone raket. Tegelijk legt de laatste Pinksterbloem het vermoeide kopje neer, naast Boterbloem, Paardebloem – tot volgend jaar maar weer. Het is een moordend staccato van opkomst en nedergang. Carpe diem…