Afgrond

26 juli, 2009


Dit schrijf ik u aan de rand van de afgrond. Nou ja, voor Néderlandse begrippen is dit een afgrond. Nog twee stappen verder, en ik tuimel er in. De diepte onder mij bedraagt al gauw een meter of twintig, maar mijn behoefte aan een nauwkeurige meting gaat niet zo ver dat ik u er op krukken en in windselen gehuld verslag van wil doen. Ik sta op de Lemelerberg. Mijn favoriete gebied. Lekker geaccidenteerd, grillige paadjes, zand, heide, veel oud hout, een schaapskudde, jeneverbessen, kortom een landschap dat zich leent voor suspense. Ik kom er graag en veel…

Nu zit ik hier aan de voet van een oude eik. Een zachte, warme wind streelt mij de haardos. Op een bosje hoog opgeschoten brandnetels naast mij landt een distelvlinder. Vers uit Afrika. Hoe kan zo’n diertje, met vleugels als van vloeipapier, zo’n lange reis maken? En vooral: hoe weten we dat? Vlinders laten zich lastig ringen. Het zou een vraag kunnen zijn voor mijn schoonvader. Eerst zien, dan geloven is zijn credo, wat opmerkelijk is voor een godvrezend mens zoals hij. Hij is voorstander van niks, en tegenstander van alles, wat een beetje een indicatie is voor het deel van het politieke spectrum waarin hij zich bevindt. Hij weigerde ooit, op deze zelfde Lemelerberg, van mij aan te nemen dat de struik die ik aanwees, een Spirea was. Hoonlachend betrok hij ook zijn echtgenote en – nog veel erger - mijn eigenste vrouw bij zijn afwijzing. Ik ben er de man niet naar om keihard naar iemand uit te halen – zelfs als het landschap zich daar voor leent – omdat ruzie voor mij geen optie is. Het alternatief is dan: met de tenen krom in de schoenen en je joie de vivre op het laagst denkbare niveau je verlies nemen.

U kunt zich voorstellen dat ik helemaal opfleurde toen mijn schoonvader een week later, toen we weer thuis waren, met bedrukt gezicht naar me toe kwam, en toegaf dat ik gelijk had. Hij had in de tuinderij van zijn broer eens gevraagd hoe die struik heet die daar in de kas stond, en die grote gelijkenis vertoont met die struik op de Lemelerberg. Toen het woord “Spirea” als een valbijl uit diens mond kwam, kon mijn schoonvader niet anders doen dan zijn ongelijk aan mij toegeven, handenwringend en met schuifelende voeten. Ik voelde het als rechtvaardigheid, als een moment van glorie, een rijke herinnering. Daaraan moet ik geregeld terugdenken als ik hier zit, aan de rand van de afgrond, op de Lemelerberg…